Uitspraak 201803775/1/A2


Volledige tekst

201803775/1/A2. 
Datum uitspraak: 6 februari 2019

AFDELING
BESTUURSRECHTSPRAAK

Uitspraak op het hoger beroep van:

[appellante], wonend te [woonplaats],

tegen de mondelinge uitspraak van de rechtbank Oost-Brabant van 8 maart 2018 in zaak nr. 17/1321 in het geding tussen:

[appellante]

en

de Belastingdienst/Toeslagen.

Procesverloop

Bij besluit van 21 januari 2017 heeft de Belastingdienst/Toeslagen de stopgezette huurtoeslag van [appellante] over 2016 opnieuw beoordeeld op basis van door haar opgestuurde bewijsstukken en bepaald dat zij geen nieuwe beschikking voor huurtoeslag over 2016 krijgt.

Bij besluit van 2 maart 2017 heeft de Belastingdienst/Toeslagen het door [appellante] daartegen gemaakte bezwaar gegrond verklaard en de huurtoeslag over 2016 op € 2.241,00 gesteld.

Bij mondelinge uitspraak van 8 maart 2018 heeft de rechtbank het door [appellante] daartegen ingestelde beroep ongegrond verklaard. Het proces-verbaal van deze uitspraak is aangehecht.

Tegen deze uitspraak heeft [appellante] hoger beroep ingesteld.

De Belastingdienst/Toeslagen heeft een schriftelijke uiteenzetting gegeven.

[appellante] heeft nadere stukken ingediend.

De Afdeling heeft de zaak ter zitting behandeld op 16 januari 2019, waar de Belastingdienst/Toeslagen, vertegenwoordigd door mr. drs. J.H.E. van der Meer, is verschenen.

Overwegingen

Inleiding

1. [appellante] woont in [woonplaats]. Zij huurde van januari 2016 tot en met april 2016 een woning aan de [locatie 1] en vanaf mei 2016 een woning aan de [locatie 2]. Hiervoor heeft zij huurtoeslag aangevraagd en in de vorm van voorschotten ontvangen.

De Belastingdienst/Toeslagen heeft de huurtoeslag over 2016 stopgezet, omdat de dienst geen bewijsstukken van [appellante] had ontvangen om de toeslag vast te kunnen stellen. Hierop heeft [appellante] alsnog bewijsstukken aan de Belastingdienst/Toeslagen doen toekomen. Op basis van deze stukken heeft de Belastingdienst/Toeslagen in het besluit van 21 januari 2017 de huurtoeslag over 2016 opnieuw beoordeeld, en bepaald dat [appellante] geen nieuwe beschikking voor huurtoeslag over 2016 krijgt, omdat uit de bewijsstukken onvoldoende blijkt dat de verschuldigde huurprijs voor beide woningen is betaald.

2. De Belastingdienst/Toeslagen heeft het door [appellante] daartegen gemaakte bezwaar gegrond verklaard, omdat uit de bewijsstukken is gebleken dat [appellante] voor het adres [locatie 2] te [woonplaats], over de periode van 1 mei 2016 tot en met 31 december 2016, recht heeft op huurtoeslag ter hoogte van € 2.241,00.

Het geschil

3. In geschil is of [appellante] aanspraak kan maken op huurtoeslag over de periode van 1 januari 2016 tot en met 30 april 2016 voor de huur van de woning op het adres [locatie 1], te [woonplaats].

Aangevallen uitspraak

4. De rechtbank heeft geoordeeld dat de Belastingdienst/Toeslagen zich terecht op het standpunt heeft gesteld dat [appellante] niet heeft aangetoond dat zij voor de woning aan de [locatie 1] de overeengekomen huurprijs heeft betaald. Hiertoe heeft de rechtbank overwogen dat zich in het dossier weliswaar screenprints van internetbankieren bevinden die zien op de periode van 1 januari 2016 tot 1 mei 2016, maar dat uit deze prints niet kan worden opgemaakt dat [appellante] de huurprijs heeft betaald aan degene met wie zij de huurovereenkomst heeft gesloten. De screenshots laten niet zien wat het ontvangende rekeningnummer is. De gemachtigde van [appellante], [gemachtigde] - tevens de verhuurder van de woning - stelt weliswaar dat het naar zijn bankrekening is overgemaakt, maar dat blijkt nergens uit. [appellante] heeft daarnaast onvoldoende duidelijk gemaakt waarom de bedragen lager zijn dan de bedragen die zij uit hoofde van de huurovereenkomst verschuldigd was. Een lagere huur leidt niet automatisch tot recht op een evenredig lagere huurtoeslag, aldus de rechtbank.

Hoger beroep

5. [appellante] betoogt dat de rechtbank ten onrechte heeft geoordeeld dat uit de betaalbewijzen niet kan worden opgemaakt dat zij de huurprijs heeft betaald. De ontvangstbevestigingen van de rekening waar de bedragen op zijn ontvangen vormen voldoende bewijs dat zij de huur conform de overeenkomst naar behoren heeft betaald. Het was niet mogelijk om bankafschriften over te leggen, omdat zij van bank is veranderd en haar oude rekeningnummer niet meer in gebruik is. Verder betoogt [appellante] dat de Belastingdienst/Toeslagen nooit eerder heeft aangegeven dat de betaalbewijzen onvoldoende waren, waardoor zij hier niet adequaat op heeft kunnen reageren en zij de betreffende documenten niet alsnog tijdig kon indienen. De rechtbank heeft het beroep daarom ten onrechte ongegrond verklaard, aldus [appellante].

Januari 2016 - maart 2016

5.1. In hoger beroep heeft [appellante], bij brieven binnengekomen op 21 december 2018 en 14 januari 2019, nadere stukken, waaronder bankafschriften, overgelegd. Ter zitting is gebleken dat hiermee tussen partijen niet meer in geschil is dat [appellante] heeft aangetoond dat de hoogte van de huurkosten € 675,00 per maand bedroegen en dat [appellante] deze kosten over de maanden januari 2016 tot en met maart 2016 op de rekening van de verhuurder, [gemachtigde], heeft voldaan. Dit betekent dat [appellante] over de periode van januari 2016 tot en met maart 2016 aanspraak heeft op huurtoeslag. In zoverre slaagt het betoog.

April 2016

5.2. Voor zover [appellante] betoogt dat zij ook over de maand april 2016 recht heeft op huurtoeslag, faalt dit betoog. De reden hiervoor is dat [gemachtigde] die maand op hetzelfde adres als [appellante] in de Basisregistratie personen ingeschreven heeft gestaan, zodat hij, vanwege hun gezamenlijke kinderen, in die maand als toeslagpartner van [appellante] wordt aangemerkt. Zoals de Afdeling eerder heeft overwogen (uitspraak van 27 juli 2016, ECLI:NL:RVS:2016:2109) doet zich in dat geval de situatie voor dat feitelijk de huurtoeslag aan de eigenaar/verhuurder van de woning wordt toegekend, nu de toeslagen toekomen aan de toeslagpartners tezamen. De Belastingdienst/Toeslagen heeft zich daarom terecht op het standpunt gesteld dat [appellante] over de maand april 2016 geen aanspraak op huurtoeslag kan maken.

Conclusie

6. Het hoger beroep is gegrond. De aangevallen uitspraak dient te worden vernietigd. Doende hetgeen de rechtbank zou behoren te doen, zal de Afdeling het beroep tegen het besluit van 2 maart 2017 van de Belastingdienst/Toeslagen alsnog gegrond verklaren. Dat besluit komt, wegens strijd met artikel 7:12 van de Awb, voor vernietiging in aanmerking. De Belastingdienst/Toeslagen dient een nieuw besluit op bezwaar te nemen met inachtneming van deze uitspraak.

7. Van proceskosten die voor vergoeding in aanmerking komen, is niet gebleken.

Beslissing

De Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State:

I. verklaart het hoger beroep gegrond;

II. vernietigt de mondelinge uitspraak van de rechtbank Oost-Brabant van 8 maart 2018 in zaak nr. 17/1321;

III. verklaart het bij de rechtbank ingestelde beroep gegrond;

IV. vernietigt het besluit van de Belastingdienst/Toeslagen van 2 maart 2017, met kenmerk […];

V. gelast dat de Belastingdienst/Toeslagen aan [appellante] het door haar betaalde griffierecht ten bedrage van € 172,00 (zegge: honderdtweeënzeventig euro) voor de behandeling van het beroep en het hoger beroep vergoedt.

Aldus vastgesteld door mr. H.G. Sevenster, lid van de enkelvoudige kamer, in tegenwoordigheid van mr. B. van Dokkum, griffier.

w.g. Sevenster w.g. Van Dokkum
lid van de enkelvoudige kamer griffier

Uitgesproken in het openbaar op 6 februari 2019

480-856.